“Zoals altijd loop ik via de achterdeur naar binnen bij de familie van Pouderoijen. ‘Oh, gelukkig, ge zijt er weer!’ roept Marjan al vanuit de keuken. Ik noem haar in huis bij haar voornaam. Ze is nog jong, dus dat wil ze graag. ‘Hoe was de verjaardag van je vader?’ vraag ik, terwijl ze een kop koffie maakt. Na al die jaren hoor ik zo’n beetje bij de familie. Ik ken iedereen en zij kennen mij. Maar ik vertel niet alles over mijn leven, hoor. Het blijft werk. Ik kom daar voor hen.”
Chronisch ziek
“Ik meet de bloedsuikerspiegel van mevrouw. Ook help ik haar met het injecteren van de insuline en het druppelen van de ogen. Mevrouw heeft een afwijkende vorm van suikerziekte (diabetische encefalopathie). Daardoor hoort ze slecht en is ze blind aan één
oog. Maar ze heeft ook psychische problemen. Ze is chronisch ziek en wordt dus helaas niet beter. Daar praat ik soms over met haar.”
Altijd paraat
“Ik besteed ook aandacht aan haar man en hun drie dochters die altijd paraat staan. Bijvoorbeeld ’s nachts als het alarm gaat, omdat de bloedsuikerspiegel van mevrouw te hoog is. Of als ze onverwacht naar het ziekenhuis moet. Ik merk het direct als er iets aan de hand is met een van hen. Dan helpt het vaak al om even te vragen of ze het allemaal nog kunnen bolwerken. Het hoeft niet altijd een diepgaand gesprek te zijn.”
Wederzijdse betrokkenheid
“De jarenlange zorg schept een band met de familie. Zij leven ook met mij mee. Bijvoorbeeld toen ik ernstig ziek was of toen mijn zoon eindexamen deed. En toen ik vijftig werd, had mevrouw het huis versierd en kreeg ik een feesthoedje op. Fantastisch! Die wederzijdse betrokkenheid vind ik heel leuk aan de zorg voor mevrouw. Maar het maakt het soms ook lastig. Als mevrouw in het ziekenhuis terechtkomt, kan ik het moeilijker loslaten. Dat komt door de band die we hebben; dat heb ik niet bij iedereen.”